Print

Slingerend over de smalle binnenwegen in ons mooi Drenthe, waar we van die vele wegen hebben waarbij je 60 mag rijden en elkaar nauwelijks kunt passeren. Veelal ligt naast deze weg een geweldig mooi stukje geasfalteerd fietspad. Ik kronkel wat tussen de bomen, heb mijn koffie op het dashboard en de vele tegenliggers geven me volop de ruimte om samen deze weg te kunnen berijden. Tot zover lijkt het een super dag te gaan worden. Maar dan…. dan is er 1 wielrenner, eentje maar, die denkt dat het verplichte fietspad niet voor hem is, maar alleen voor de bejaarden met een elektrische fiets. Ik minder wat vaart en deze wielrenner verplicht mij door zijn gedrag om ongeveer een kilometer achter hem te rijden. Passeren is in dit geval te gevaarlijk en ik gun hem zijn lol om hem te laten denken dat hij Joop Zoetemelk is tijdens de Tour de France. Maar owee owee, inwendig borrelt er bij mij van alles. Ik stuur de wagen iets dichter achter hem, maar het enige resultaat wat ik bereik is dat hij platter met zijn neus – een open mond en een langwerpig stoer vermoeid rimpelig gezicht – op het stuur gaat liggen. Nog steeds is passeren hier te onoverzichtelijk en ik besluit dat te gaan doen waar iedereen me voor zou waarschuwen. Toeteren! En ja hoor, een grote middelvinger van meneer is mijn hoofdprijs. Dat was natuurlijk mijn verdiende loon, ik kon me immers niet bedwingen en drukte met volle kracht op het middelste gedeelte van mijn stuurwiel. Ik vraag mij dan tevens af waar ik deze middelvinger dan aan heb verdiend? Is dat omdat ik een gele auto heb, mijn haar wat in de war zit van de wind of omdat ik gewoon daar met mijn auto rijdt, daar waar ik hoor te rijden? Ik ga toch ook niet met mijn auto op het fietspad rijden, toch? Heel even kook ik vanbinnen, maar ik heb geen idee waarom hij daar fietst en ik verplaats me dan in mijn dochter die tegen me zal zeggen dat deze fietser waarschijnlijk een hele goede reden heeft gehad om daar te fietsen en dat ik daar in een volgend boek niks over mag zeggen. Maar door de vele ongevallen die ik heb gezien, zie ik niet een fietsende slanke rimpelige wielrenner met zo’n gekke gele of oranje bril, maar zie ik een man op mijn tafel liggen met een helm op, zo’n strakke zemen broek vol met urine en twee onderbenen en bekkens die volledig zijn verbrijzeld. Het enige wat aan de man op mijn tafel ontbreekt is zijn opstekende middelvinger. Ik passeer de man vriendelijk groetend en vervolg mijn weg om een wachtende familie minder ongelukkig te maken. 

Edwin Spieard - Special Death Care